De Cultuurhistorische Atlas van de Duin- en Bollenstreek is opgebouwd uit drie lagen:

1. De beschrijving van de diverse landschapstypen: er kunnen 7 verschillende landschapstypen worden onderscheiden. Beschreven wordt hoe deze op natuurlijke wijze in de loop der eeuwen zijn ontstaan. (zie hieronder)
2. De beschrijving van de afzonderlijke gebieden: er kunnen 73 gebieden worden onderscheiden. Deze zijn ontstaan door menselijk ingrijpen in de natuur. Zij zijn ontleend aan kaarten van het Hoogheemraadschap van Rijnland (rond 1850). Het Hoogheemraadschap bekijkt deze gebieden vanuit de waterhuishouding. Elk van de gebieden heeft echter een geheel eigen ontstaansgeschiedenis.
3. De beschrijving van de cultuurhistorische elementen: binnen de 73 gebieden bevinden zich diverse cultuurhistorische elementen zoals gebouwen, molens, wegen, watergangen e.d. Deze elementen staan niet op zichzelf maar vormen meestal een geheel met het gebied waarbinnen zij zich bevinden

ONTWIKKELING VAN DE LANDSCHAPPEN VAN DE DUIN- EN BOLLENSTREEK
Door D. Parlevliet en A. Amsen

De Duin- en Bollenstreek is cultuurhistorisch bijzonder vanwege de verschillende landschappen:
1. De strandvlakten: oude stranden, tussen twee oude duinenrijen
2. De oude duinen of strandwallen: restanten van de duinen van vroegere kusten
3. De zanderijen: afgegraven oude duinen, meestal voor de bollenteelt
4. De nieuwe duinen: de hoge duinen langs de kust
5. Het mondingsgebied van de Rijn
6. De plassen- en veenweidengebieden, die achter de oudste duinenrij liggen
7. De droogmakerijen, van delen van de Kagerplassen.

geo3

Opvallende elementen van deze landschappen zijn nog in het landschap aanwezig, zoals het contrast tussen duinen en zanderijen, bloembollenvelden, lange zichtlijnen, een patroon van hooggelegen wegen en zandsloten, weteringen, de trekvaart tussen Leiden en Haarlem, lintbebouwing, buitenplaatsen, een ridderhofstad, watertorens, bollenschuren met een bijzondere architectuur, duinrellen, oude beken en beukenhagen. Samen vormen deze elementen een karakteristiek landschap dat op veel plaatsen nog gaaf aanwezig is (Cultuurhistorisch Genootschap, 2000). De ontwikkeling van deze landschappen gedurende duizenden jaren is zichtbaar in onderstaande principeschets: een dwarsdoorsnede van west naar oost van de Duin- en Bollenstreek.

  geologie
Tijdens de laatste ijstijd lag de Noordzee droog. Toen het klimaat warmer werd, smolt het ijs en liep de Noordzee vol. De kust en de duinen schoven daardoor steeds verder landinwaarts, tot uiteindelijk de lijn Sassenheim - Lisse - Hillegom. Die plaatsen liggen nu op de oudste kustduinen, van 3800 v.Chr.
Achter de duinen was het water zoet en ontstonden moerassen. Daarin zonken dode planten en bouwden een dikke veenlaag op, met daarin meren, zoals de Kagerplassen (6). In die tijd brak ook de Rijn vanuit Utrecht door het veen en de duinen naar zee (5).

De Rijn en de Maas voerden zand aan, dat voor de kust uitgroeide tot grote strandvlakten (1). Op die stranden waaiden weer duinen op, als een nieuwe kust. Zo ontstonden steeds nieuwe strandvlakten met daarop duinen, tot de kust ongeveer op zijn huidige plek lag, in 1800 v.Chr. Deze duinen worden tegenwoordig de Oude Duinen of strandwallen genoemd (2). Ze waren niet hoog, slechts enkele meters. Het grootste deel van de Bollenstreek bestaat daardoor uit lange duinenrijen van zuid naar noord, met daartussen strandvlakten.

Achter iedere nieuwe duinenrij werd het water in de oude standvlakte zoet en ook daar werd in een moeras veen gevormd. Daarna gingen de duinen stuiven en legde een laag zand over het veen. Maar soms stroomde vanuit de Rijn het rivier- of zeewater de standvlaktes in en legde daar een laag klei neer. De strandvlakten bestaan dus uit lagen veen, klei en zand.
Vele eeuwen later, rond het jaar 1000, spoelden opeens grote hoeveelheden zand aan op het strand. Door de wind werd dit over de oude duinen geblazen, tot enorme zandmassa's van soms tientallen meters hoog. Dit worden de Nieuwe Duinen genoemd (4).

Op de Oude Duinen groeiden bomen die van droge voeten hielden, zoals eiken en beuken. Dit werd Holt (hout) genoemd, wat waarschijnlijk de oorsprong is van de naam Holland (Holtland). De duinen waren hoog, dus droog, met onvruchtbaar zand en waren daarom weinig geschikt voor landbouw. Ze werden door de adel gebruikt om in te jagen en er werden varkens geweid die de eikels aten. De lage delen van de oude duinen, waar het grondwater niet diep lag, waren nog wel bruikbaar en werden Geesten genoemd.

In de vochtige strandvlakten groeiden lage moerasbomen, zoals wilgen en elzen. Dit werden wouden genoemd. De vochtige strandvlakten waterden via kreken naar de Rijn in het zuiden. Deze vruchtbare grond werd in cultuur gebracht door de kreken recht te graven tot wateringen, zodat het water sneller werd afgevoerd. Het droge zand van de oude duinen was geschikt voor lange wegen van noord naar zuid. Die ontstonden waar de grond het meest vlak was: op de grens van duinen en strandvlakten, één aan de oostzijde en één aan de westzijde. De dorpen ontstonden langs die wegen, aan de windluwe oostzijde van de oude duinen. Her en der liepen dwarswegen, die de duinen en strandvlakten overstaken. De oudste kastelen werden midden in de natte strandvlakten gebouwd. Dat lijkt ongemakkelijk, maar zo waren ze ook moeilijk bereikbaar voor vijandelijke legers en was er altijd water in de slotgracht. Aan de randen van de oude duinen, langs de wegen, ontstonden op regelmatige afstanden boerderijen. Die lagen daar droog, langs een weg en konden van daaruit de vruchtbare strandvlaktes ontginnen. In latere tijd werden sommige boerderijen omgebouwd tot adellijke hofsteden, voor een sterk groeiende "middenstand" adel. Die was welvarend, maar niet zeer rijk, zodat deze huizen alleen voor de vorm verdedigbaar waren. Zij werden hofsteden genoemd. Nog later werd het mode om op grote landgoederen buiten de stad te gaan wonen. De onvruchtbare, dus goedkope oude duinen waren daar geschikt voor. De grote landhuizen werden midden op de duinen gebouwd met daaromheen een nieuw bos.

In de laatste eeuwen bleek dat zand met grondwater op 60 centimeter diepte, dus de geesten, uitstekend geschikt was voor de teelt van bollen. Toen de bollenteelt zich uitbreidde was er meer van die grond nodig en werd een groot deel van de oude duinen afgegraven tot op de juiste hoogte van het grondwater. Dit worden de Zanderijen genoemd (3). Van de Kagerplassen werden kleine stukjes ingepolderd en drooggemalen (7).


Het project 'Cultuurhistorische atlas Duin-en Bollenstreek' is een initiatief van:   CHG Logo Foot3